Duinen met zacht wiegend helmgras en warm rul zand. Een vlak en bijna leeg strand. De zee die dikke wolken schuim op het strand rolt en haar eigen hemel schetst.
Mijn liefje zit op haar jas en verdwijnt in een boek. Haar ogen hebben alle kleuren van de zee. De kleinste van onze honden nestelt zich onder haar opgetrokken benen. De zon omarmt het windstille geluk.
Mijn schoenen en sokken gaan uit, ik rol mijn broek op tot aan mijn knieën. Uit de rugzak neem ik een drijvend apportspeeltje. Onze border collie wordt haast gek van geluk. Onvermoeibaar spettert ze het water door, achter het roze speeltje aan. Geregeld verstopt ze het ding in het zeeschuim. Ik geniet van het spelen, van het zand onder mijn voeten, het verrassend aangename zeewater.
Met een flinke zwaai slinger ik het speelgoed de ondiepe zee in. Als een pijl schiet Money er achteraan, haar krachtige lijfje maakt een indrukwekkende sprint en met een sprong vangt ze het felroze plastic spul. Ze is onvermoeibaar gek op water. Met het speeltje in haar bek loopt ze een stukje naar rechts, terwijl ze me in de gaten houdt. Ik zie dat ze me een beetje wil uitdagen.
“Hier! Kom, beestje, beetje dichter hoor!”, Roep ik boven de golven uit.
Ze kijkt me strak aan en doet een “drop mic” met het speeltje, dat prompt opgeslokt wordt door een enorme berg schuim. Ik hol er heen en hou mijn blik star op de plek waar het speeltje het schuim in ging. Dat is lastig want het schuimt drijft zijwaarts en dan de zee weer in.
Een mui. Tussen twee zandbanken kolkt de grote schuimmassa over en weer tussen het strand en het ruime sop. En ergens onder dat deken van schuim danst het felroze speelgoed van een radeloze border collie. Ze dribbelt de vaalwitte massa door, steekt haar kopje er in, zoekend naar haar favoriete stukje speelgoed. Het schuim plakt aan haar vacht en poten. Ze ziet er uit alsof ze beenwarmers aan heeft. We zoeken samen.
De zee is aan zet. En ze heeft geen zin om het speeltje al terug te geven. Hoe woester ik zoek, hoe meer het dikke pak schuim alle kanten op danst.
In de verte zie ik een koppel lopen. Ze zijn oneindig klein tegen de hemel, de zee, de duinen. Ik roep mijn maatje bij me. Ze blijft kijken naar de zee en naar mij, plichtsbewust, missiegetrouw.
Uit de rugzak neem in een handdoek en droog haar vacht. Het zilte nat maakt dat ze er zo veel kleiner en kwetsbaarder uit ziet.
En dus maak ik voor ons ook een zitje van mij jas. Tegen elkaar aan zitten we naar de zee te kijken. Je kan de zee niet duwen. Net als het leven zelf.
Soms weet je dat het er is, dat wat je zoekt. Dat het rondrommelt, vlak aan je voeten, onder het schuim, meewiegend met de golven. En toch kan je het niet vinden. Toch moet je wachten tot het leven klaar is met spelen. Want het helpt niet om het schuim te bevechten, om de golven te temmen. Eb en vloed hebben hun eigen agenda.
Pas dan, als je klaar bent met boos zijn, met smeken, met foeteren, lachen, met alle tegenstrijdige gevoelens, met de oude stukjes rugzak… pas dan, als je de zon op je rug voelt en het geraas in je hoofd de wolken van je eigen storm heeft geruild voor een rustige einder, dan zie je plots een stukje touw en felroze speeltje wiegen in de golven.
Vertrouwen en wachten
Tot de zee het teruggeeft.
En je weer kan voelen,
dat je al die tijd ok was.