Het ene moment kijk je buiten naar de knoppen aan de bomen, voel je de lentezon en is het alsof alles weer bruist binnenin, klaar om het leven te vieren… het volgende moment luister je naar nieuwe maatregelen en lijkt het toch een beetje of je zonder dessert naar je bedje gestuurd wordt.
Natuurlijk: er zijn erger dingen, we moeten solidair en verantwoordelijk, het is belangrijk… Niemand van ons is moedwillig een asociale hufter. Ook al worden we soms lijnrecht tegenover elkaar gezet. De situaties waarin we ons bevinden zijn gewoon heel drastisch anders.
Ik blijf geloven in het verleggen van de volle emotionele focus: niet alleen kijken naar maatregelen, tegenstrijdigheid en verschillen, maar bouwen aan een toekomst waarin er echt plaats is voor iedereen. En deze crisis gebruiken om net de verschillen die nu bovenkomen, om daar de hoognodige aanpassingen te maken.
Aanpassen naar beter. Voor iedereen.
In tussentijd denk ik aan de zee.
Ik stel me voor dat ik op het strand zit. Het zilte water voor me, zo ver ik kan kijken. Een indrukwekkende wolkenhemel boven me. Meeuwen die meezeilen met de wind. Zo’n dag waar je uitwaait aan het lege strand.
Want ook dat kan de zee zijn. Waar het blauw van het water grijsgroen wordt. En de schuimkoppen in gebogen lijnen het strand op rollen. De wind die aan je kleren trekt.
Het voelt tegelijk nietig en krachtig om daar te zitten. Alsof het landschap al je emoties toont en tegelijk ook de omstandigheden waar je in zit. Het gure onvoorspelbare. Het grootse. En onder die enorme hemel, jij op het strand. Stoer en levend. Met de warmte van je lijf die alles binnenin je jas omhelst.
Nietig en krachtig.
De zee rolt aan en af. Net als de maatregelen komt ze op ons af en geeft ze ons weer ruimte. Als ik voor haar zit en alleen kijk naar het water, lijkt het alsof dat het enige is wat nog bestaat. De hypnotische beweging van af en aan. Waar ik niet mee kan praten, niet tegen kan redeneren, niet terug kan duwen.
De zee kan het zoute water hebben dat uit je ogen rolt. De zee kan het hebben dat je met haar meebrult. Het verandert haar beweging niet. De zee kent het fluisteren van duizend dingen tegelijk, met haar geheimzinnige diepte en de onderstroom die je in je eigen buik ook kan voelen. Ze glimlacht begripvol en onverstoorbaar als ik met gestrekte armen en gebalde vuisten mijn metershoge woordengolven donkergrijs naar de einder laat rollen. Boos en bang. Om dan leeg geschreeuwd en op de knieën een schor “dank je” fluisteren, voor de ruimte om even woest te mogen zijn, oude tranen te janken die hun weg nog niet naar buiten vonden.
Niet tegen iets of iemand, maar gewoon ontladen, als de voorjaarsstorm die nodig was. In de verte breekt het wolkendek open. De zon tekent zilveren glinstering op de deining die weer rustig wordt. Geweldloos ontladen en ontmijnd.
Tot ik genoeg heb en weer rechtsta. Op zoek ga naar een warme chocomelk. Me omdraai en naar de duinen stap. Landinwaarts. De zee is er. Het land ook. En ik weet dat er plaatsen zijn waar eb en vloed evengoed waarheid zijn, zonder dat ze mijn pas beïnvloeden. Zonder dat ik het schuim ben op het einde van de golf.
Ik kan de zee niet duwen.
Als het af-en-aan te dwingend wordt, kan ik kiezen voor beschutting en wat afstand, uit de wind en in de warmte. De rustige aard die ik ook heb. Voor alle andere dingen die ook waarheid zijn. Voor de liefde en het geluk die thuis geduldig wachten tot ze me weer mogen omhelzen. Nu eens in de vorm van een lekker hete douche, dan in het staartmeesje dat een insect uit een kier bij het raam komt plukken, een warme kop koffie of thee, de knoppen aan de bomen, de onverwachte knipoog, het kleine bericht dat je zendt naar iemand waar je om geeft.
Ik kijk naar het afgelopen jaar.
Best wel trots.
Op mezelf en op iedereen.
Wat hebben we machtige bergen verzet.
Ieder van ons heeft die plek binnenin,
Waar we kunnen zeggen:
Ik ben de storm.
En ik ben ook de lente.